Rutte III en de B.V.

In de media lijkt het alsof de plannen van Rutte III al wet zijn. Toch zijn veel plannen niet meer dan een grove schets en weten we niet of ze (ongewijzigd) door de Tweede en Eerste Kamer komen. Toch is het natuurlijk goed om deze beleidsvoornemens te kennen. Daarom hieronder de plannen rond de B.V. en iets over hun achtergrond en samenhang. Net als in de media lijkt het dan of het allemaal zeker doorgaat, maar dat is dus niet zeker!

Rutte III wil de belasting voor B.V.’s (en andere rechtspersonen) verlagen om Nederland aantrekkelijker te maken voor investeerders. Het plan is om het vennootschapsbelastingtarief stapsgewijs te verlagen: vanaf 2019 wordt het tarief 19% (en 24% vanaf een winst van €200.000), in 2020 17,5% (en 22,5%) en vanaf 2021 16% (en 21%). Dit wordt betaald doordat bepaalde renteaftrekken niet meer mogelijk zijn, afschrijving op gebouwen in eigen gebruik wordt beperkt en de termijn voor verliesverrekening korter wordt. Ook vervalt het eerdere plan om de eerste schijf in de vennootschapsbelasting, het zogenaamde opstapje, te verlengen. Dat blijft gewoon €200.000.

Als het tarief in de vennootschapsbelasting daalt, wordt de B.V. aantrekkelijker voor ondernemers. Het kabinet wil dit niet en streeft naar een globaal evenwicht tussen belastingheffing voor eenmanszaak/vof-ondernemers en B.V.-ondernemers. Daarom wordt het aanmerkelijk belangtarief verhoogd van 25% naar 28,5 %.

Veel B.V.-ondernemers zullen voor de ingangsdatum van de verhoging van het aanmerkelijk belangtarief dividend uitkeren. Dat is een zuur voordeeltje, want de reserves in de B.V. zijn opgebouwd in jaren dat het vennootschapsbelastingtarief nog hoger was en waarbij dus een lagere aanmerkelijk belangheffing zou horen. Maar die nuance wil het kabinet (nog?) niet kennen, er wordt niet gesproken over een overgangsregeling.

Of de B.V. door deze tariefswijziging misschien toch aantrekkelijker is voor jou? Dat kan ik nu niet zeggen, dit zal rekenwerk blijven kosten. Naast de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief en de verhoging van aanmerkelijk belang-tarief moet je dan ook rekening houden met het effect van wijzigingen in het tarief waartegen je de zelfstandigenaftrek aftrekt.

Tot slot: de dividendbelasting wordt afgeschaft. In binnenlandse situaties maakt dit geen verschil. Dividendbelasting (nu 15%) is immers een voorheffing op de aanmerkelijk belangheffing (nu 25%) zodat Nederlandse dga’s na het uitkeren van dividend nu 10% bijbetalen. Dat wordt straks het volle bedrag van de aanmerkelijk belangheffing.

Huwelijksvoorwaarden opheffen?

Denk jij over het opheffen van je huwelijksvoorwaarden? Per 1 januari a.s. wijzigt het wettelijke systeem van gemeenschap van goederen. Je kunt dan geen erfbelasting meer besparen door het opheffen van huwelijksvoorwaarden. Maar het kan nu nog wel. Als je overweegt je huwelijksvoorwaarden op te heffen, neem dan snel contact op met je notaris.

Lees hier meer over het nieuwe systeem van gemeenschap van goederen.

Ga jij lijfrente- of banksparen?

Bij de huidige fiscale wetgeving is het aantrekkelijk om ‘met fiscale aftrek’ voor je oude dag te sparen. Dat gebeurt door lijfrente- of bankspaarpremie af te trekken en als je uitkeringen ontvangt belasting te betalen. Dit is extra aantrekkelijk als je de premie nu aftrekt tegen een hoog tarief en te zijner tijd tegen een laag (bejaarden)tarief belasting betaalt over de uitkeringen. Je leest nu meestal over banksparen, maar lijfrente- en bankspaarpremie worden fiscaal hetzelfde behandeld. Wat zijn eigenlijk de verschillen tussen de beide spaarproducten?

Vroeger hadden we alleen de lijfrente, die sloot je af bij een verzekeraar. Je betaalde een flinke koopsom ineens of (huidige praktijk) je stort elk jaar een bedrag aan premie. Met het in deze verzekering opgebouwde kapitaal worden lijfrente-uitkeringen aangekocht. Bij vroeg overlijden vervalt het kapitaal aan de verzekeraar. Daar staat tegenover dat de verzekeraar het risico loopt dat je 100 jaar wordt.

Vanaf 2008 kan je kiezen voor een soortgelijk systeem, maar dan bij een bank, dit wordt banksparen (ook wel: bancaire lijfrente of lijfrentespaarrekening) genoemd. Je bepaalt zelf hoeveel je inlegt. Dit geld rendeert met het afgesproken rentepercentage, net als op een gewone spaarrekening. Toch werkt banksparen niet hetzelfde als sparen op een gewone spaarrekening bij een bank. De bankspaarrekening is namelijk een geblokkeerde rekening. Je kunt alleen geld opnemen als dat fiscaal ook mogelijk is: bij langdurige arbeidsongeschiktheid en verder ontvang je uiterlijk vanaf vijf jaar na je AOW-datum gelijkmatige uitkeringen tot de rekening leeg is. Bij overlijden gaat het resterende saldo naar de erfgenamen.

Je kunt lijfrente- en banksparen ook combineren. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen op te bouwen via de bancaire variant zodat je zeker weet hoeveel rendement je maakt en dan vervolgens kiezen voor een uitkering in de lijfrentevariant zodat je ook als je 100 jaar wordt een uitkering ontvangt.

Meer weten over de fiscale voordelen van lijfrente- en banksparen? Lees hierover meer in mijn blog.